De Grote Bankroof
Oud-verzetsman Herman Höften strijkt met zijn hand over een oude foto, waarop hij samen met z’n makkers van toen staat. Acht verzetsmensen, die op 15 november 1944 betrokken waren bij de overval op de Nederlandsche Bank in Almelo. Buit: 46,1 miljoen gulden. Toen en nu een recordbedrag. Nog een keer werkt de bejaarde Almeloër mee aan een verhaal. ‘Het is goed dat de herinnering levend blijft!’
Herman Höften wil zijn verhaal aanheffen, maar zijn stem stokt wanneer hij de foto beter bekijkt. Er klinkt een binnensmondse vloek. ‘God, sie bint zowat allemoal dood’. Natuurlijk is het verhaal van de bankroof met, voor Nederland, de grootste buit ooit, uit en te na beschreven. Er is zelfs een heuse docufilm - Civil Courage - gemaakt over de heldenmoed van de leden van de Knokploeg (KP) Almelo onder leiding van Derk Smoes uit Vriezenveen. Maar zestig jaar na dato is Herman Höften - 84 inmiddels - één van de weinigen die het bizarre verhaal nog uit de eerste hand kan navertellen. Goed, ook in zijn eigen herinnering zijn gebeurtenissen aan het vervagen, niet alles staat hem nog even helder voor de geest, maar dat wat hem en de zijnen dreef in de strijd tegen de Duitsers is als het ware nog een beleving van gisteren. ‘De mof ons land bezetten. Alleen NSB’ers konden dat goedkeuren. Verder niemand. Wat een onrecht!’ Z’n politieke geëngageerdheid van destijds schrijft hij toe aan zijn opvoeding. Thuis - een rood nest - werd gediscussieerd over de situatie in Duitsland; bovendien was hij lid van de socialistische jeugdbeweging AJC. Ook zo’n voedingsbodem voor het verzet tegen de Duitse bezetter. ‘Bovendien een club waarmee je over heel erg veel contacten beschikte.’
Onderduikers
Betrokken raken bij het verzet: het ging - vertelt Höften - heel geleidelijk. ‘Vooral toen de mannen werden opgeroepen om in Duitsland te werk te worden gesteld. Je dook zelf onder, regelde onderduikadressen voor anderen, je zorgde voor bonkaarten waarmee onderduikers aan levensmiddelen konden komen’, geeft Höften aan. Om die bonkaarten te bemachtigen pleegden knokploegen tal van overvallen op distributiekantoren.
De gebeurtenissen van 15 november 1944 moeten, legt Höften uit, in datzelfde licht worden gezien. Als gevolg van de spoorwegstaking zitten ook nog eens veel spoorwegmedewerkers op adressen in het hele land ondergedoken. De ‘stakingskas’ behoeft dringend ondersteuning. Dan krijgt de KP Almelo, via een relatie in de bankwereld, weet van de aanwezigheid van een enorme berg geld in de kluis van het filiaal van de Nederlandsche Bank aan de Wierdensestraat in Almelo. Het geld is op last van Reichskommissar Seyss-Inquart van Arnhem - alwaar het de Duitsers op dat moment al te heet onder de voeten wordt - overgebracht naar de bank in Almelo. Van daaruit zal het naar Duitsland gaan. Met instemming van de Nederlandse regering in Londen besluit de KP Almelo tot een overval. Het eerste overleg heeft plaats op 7 november bij slager Eshuis in Wierden. Op de middag van de 15e november worden in café Frielink in Harbrinkhoek - tegenwoordig De Spar - de puntjes op de i gezet. Bij het uitwerken van de plannen zijn de verzetsstrijders gebaat bij het feit dat hun leider Derk Smoes als bediende in de bank werkzaam is geweest. Bij Frielink ook liggen de wapens van de overvallers. Op de fiets gaat het daarna naar de Wierdensestraat in Almelo. Daar belt Douwe Mik - een ondergedoken politieagent - even na half zes bij de net gesloten bank aan. Terwijl de bediende, op Miks verzoek de directeur - een NSB’er - gaat halen, dringen Mik, Smoes, Höften, Henk Bosch en Anton Wisman de bank binnen. Jan Grimmerink en Joop Ribbers bezetten gelijktijdig de conciërgewoning. De Rijssense expediteur Willem Meenks, die op dat moment nog niet anders weet dan dat hij een aantal kisten aardappels moet afhalen aan de Wierdensestraat, wacht een eindje verderop, samen met Harry van der Veen, die wel precies weet wat er in de kisten zit. Henny Meulenbeld, die een broer en een zwager in de bank heeft werken, Wim Walderveen en enkele leden van de Binnenlandse Strijdkrachten, die eveneens meedoen, staan buiten op de uitkijk.
In de bank loopt alles naar wens, mede omdat de directeur zich niet bijster dapper gedraagt. Het bankpersoneel pakt dertien kisten vol met geld. Vervolgens parkeert Meenks zijn vrachtauto voor de bank, waarna het inladen begint.
Dan doet zich een hachelijk moment voor, dat Herman Höften zich ook vandaag de dag nog weet te herinneren. Over de Wierdensestraat nadert, vanuit de richting van De Markt, een colonne van de Grüne Polizei. Höften bewaart zijn koelbloedigheid en loopt naar de voorkant van de vrachtauto voor de bank om met behulp van zijn knijpkatlantaarn de Duitsers te wijzen op het obstakel. Al marcherend vervolgen de Duitsers hun weg.
Anno 2004 demonstreert de bejaarde Almeloër nog even de knijpende beweging om het lampje van de lantaarn te doen schijnen. ‘Koelbloedig? Ja, een beetje koelbloedig moest je voor dit soort werk wel zijn...’ Vervolgens: ‘Ach, we waren nog snotneuzen in die tijd. Begin twintig. Op die leeftijd ben je niet bang. Bang zijn was iets voor onze ouders. Die hebben zich ontzettend bezorgd gemaakt over de dingen waarmee we bezig waren, al weet ik zeker dat ze ons volledig steunden.’ Het was geen zorg zonder reden: de oudste broer van Herman, Henk Höften, heeft zijn werk voor het verzet met de dood moeten bekopen.
Terug naar de gebeurtenissen van 15 november 1944: ongeveer een uur na het begin van de overval ligt het geld in de vrachtauto van Meenks. Dan dreigt het alsnog mis te gaan: op aanwijzing van Smoes knipt Höften een telefoondraad in de bank door. Althans dat denkt hij: het blijkt evenwel het alarm te zijn. Dat gaat prompt af. In de paniek die dan ontstaat, rijdt Meenks weg; Wisman en Mik weten nog net in de bak te klauteren, maar Höften, die weet waar Meenks het geld naar toe moet brengen, mist de boot. Veel later dan afgesproken komt het geld uiteindelijk aan in Daarle, waar het aanvankelijk wordt bewaard op de boerderij van de familie Kerkdijk. Enige dagen later brengen de Kerkdijks, op aanwijzing van Smoes, het geld met paard en wagen over naar de boerderij van de familie Nijland in Daarlerveen.
Tot zover verliep de bankroof eigenlijk op rolletjes. Zoals altijd waaierden, legt Höften uit, de individuele verzetsstrijders weer uit over hun onderduikadressen in en soms ook ver buiten de regio. De Sicherheitsdienst (SD) in Almelo, die omstreeks half acht in de avond van de 15e november door de Nederlandse politie in kennis wordt gesteld, is belast met het onderzoek, maar zelfs de hoogste SS- en Polizei-generaal in Nederland, Hans Alwinn Rauter, bemoeit zich met de opsporing en stelt dat alle middelen geoorloofd zijn om de daders op te sporen. In overleg met de president van de Nederlandsche Bank, NSB-voorman Rost van Tonningen, wordt het voor die tijd astronomische bedrag van een miljoen gulden uitgeloofd voor de gouden tip, maar voorlopig hebben de Duitsers het nakijken.
Twee weken later laat het geluk de verzetsmensen echter in de steek. Bij een routinecontrole op de Ootmarsumsestraat in Almelo arresteert de SD Berend Bruynes, die blanco persoonsbewijzen bij zich heeft. Na een langdurige ondervraging geeft Bruynes te kennen dat hij de papieren heeft gehaald in café Frielink in Harbrinkhoek. Nog dezelfde avond - 29 november 1944 - worden de broers Gerard en Hendrik Frielink gearresteerd. Via hen leidt het spoor naar Smoes en Mik, die op boerderij Noordergraaf in Harbrinkhoek zijn ondergedoken. Als de Duitsers vervolgens ontdekken dat de buit ergens in de omgeving van Daarlerveen is verstopt, en dreigen de hele omgeving uit te kammen, geven Smoes en Mik - om erger te voorkomen - aan waar het geld zich bevindt: in de hooiberg van Nijland. Namen van voortvluchtige KP’ers, zoals bijvoorbeeld die van Höften, worden niet genoemd. Uiteindelijk brengt boer Nijland met paard en wagen het geld naar het SD-kantoor aan de Bornsestraat in Almelo. De arrestanten, behalve Smoes, Mik, de gebroeders Frielink, ‘Millionenfahrer’ Meenks, Bruijnes en zoon Gerhard van boer Nijland gaan aanvankelijk naar gevangenis De Kruisberg bij Doetinchem. Opvallend is dat de leider van de SD in Almelo, Hauptstürmführer Oskar Konrad Gerbig, Smoes en Mik bij hun vertrek uit Almelo de hand reikt. In verhoren na de bevrijding zal Gerbig verklaren dat hij daarmee z’n waardering en hoogachting voor de beide verzetsstrijders wilde uiten. Een schrale troost, want alle gearresteerden worden uiteindelijk overgebracht naar concentratiekampen in Duitsland. Alleen Hendrik Frielink zal na de bevrijding terugkeren. De anderen sterven in Neuengamme en Reyershorst.
De KP Almelo doet op kerstavond 1944 nog een poging hun makkers te bevrijden. Het loopt door de strenge bewaking op niets uit. Later hoort de KP Almelo net te laat dat de trein waarmee onder anderen Smoes naar Duitsland wordt gebracht een uur lang op het station in Almelo heeft stilgestaan. ‘Zo ging dat nu eenmaal’, zegt Herman Höften op berustende toon. ‘Je had vaak niet de mogelijkheden en de middelen om snel te reageren. Acties vergden veel voorbereidingstijd en die tijd was er vaak niet.’
Juiste perspectief
Zestig jaar na dato vindt Herman Höften dat hij tenminste een ding niet moet nalaten: de gebeurtenissen van de 15e november 1944 in het juiste perspectief plaatsen. ‘Natuurlijk, dat enorme bedrag heeft die overval heel spectaculair gemaakt. Maar het werk van bijvoorbeeld koeriersters en mensen die onderduikers onderdak boden, was minstens zo gevaarlijk. Trouwens, als verzetsdaad had die overval ook niet meer of niet minder betekenis dan de overvallen op distributiekantoren en gevangenissen, die we als KP Almelo ook hebben ondernomen. Acties die overigens allemaal wel een goede afloop kenden. Eigenlijk was de overval de eerste die misging.’ Höften eindigt met een kwinkslag: ‘Ongeveer op de plek waar vroeger het filiaal van de Nederlandsche Bank stond, staat nu de ING-bank. Daar doe ik mijn bankzaken nog steeds...’
De beschrijving van de gebeurtenissen rond de overval is mede gebaseerd op informatie in het boek ‘In de schaduw van de adelaar’, in 1982 uitgebracht door onder anderen Coen Cornelissen sr. uit Albergen. Tevens is gebruik gemaakt van processen verbaal die tot zijn collectie behoren.
Herdenking als eerbetoon
Café De Spar - voorheen Frielink - in Harbrinkhoek vormt op 16 november het decor voor de herdenking van de overval van het verzet op de Nederlandsche Bank in Almelo. Een eerbetoon aan zij die hun leven lieten.
De initiatiefnemers achter de herdenking, de stichting Heemkunde Albergen-Harbrinkhoek in samenwerking met de Tubbergse wethouder Henny Oude Geerdink, lieten hun oog niet voor niets op De Spar vallen. Het etablissement is namelijk de plek waar de mannen van de Knokploeg Almelo een groot deel van hun plan voor de overval op het filiaal van de Nederlandsche Bank uitwerkten en waar ze op de middag van de 15e november 1944 - de dag van de overval - ook bijeenkwamen. De voormalige uitbaters Gerard en Hendrik Frielink onderhielden bovendien nauwe banden met het verzet. Het is dan ook niet voor niets dat een deel van de expositie, die aan de herdenking is gekoppeld, betrekking heeft op de dramatische gebeurtenissen rond deze broers in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog.
Als gevolg van de bankoverval werden beide broers opgepakt en naar concentratiekampen in Duitsland weggevoerd. Uiteindelijk zou Gerard Frielink op 28 april 1945 op 33-jarige leeftijd, in de armen van zijn broer, het leven laten in concentratiekamp Reyerhorst bij Ludwigslust. Hendrik overleefde. ‘Mijn vader overleed een week voor de bevrijding. Dat aspect heb ik altijd verschrikkelijk gevonden’, zegt Betsy Martina-Frielink in Nijverdal, de oudste van twee dochters die Gerard naast zijn vrouw Marie Timmerhuis naliet. Betsy was destijds amper een jaar oud, heeft haar vader nooit gekend. Haar zus Gerry werd twee maanden na haar vaders dood geboren. De gevolgen van de overval hebben diep in het leven van Betsy c.s. ingegrepen. ‘Vooral voor mijn moeder was het verschrikkelijk, al sprak ze er niet vaak over’, zegt ze. ‘Natuurlijk stel je als kind vragen over je vader. Maar als je dan de tranen in je moeders ogen ziet... ach, dan hou je al gauw met vragen op.’ Niettemin: één van die vragen herinnert ze zich nog altijd. ‘Was je verliefd op mijn vader? Ik zie haar gezicht nog opklaren. Ik had genoeg aan die gezichtsuitdrukking’, verklaart Betsy glimlachend. Net als ongetwijfeld veel kinderen van overleden verzetsstrijders heeft ook Betsy zich in de loop der jaren afgevraagd wat haar vader destijds dreef. ‘Mensen beschermen, helpen tegen het onrecht. Dat moet het in mijn ogen zijn geweest. Nee, hij was zeker geen avonturier.’ Bij haar moeder zijn ooit briefjes bezorgd die hij uit de trein gooide, die hem naar Duitsland bracht. ‘Daarin sprak hij haar en zijn eigen moeder moed in. Hij vroeg geen aandacht voor zichzelf. Wij redden ons wel! was zijn boodschap.’
Voor zover valt na te gaan is Gerard Frielink als gevolg van de onmenselijke omstandigheden in het concentratiekamp Reyerhorst bij Ludwigslust overleden. Z’n lichaam moet zijn gesloopt door hard werken en het weinige en vooral slechte eten. ‘Voor zover we weten heeft hij ook wel eens eten voor sigaretten geruild. Had hij met de wetenschap van deze tijd misschien beter niet kunnen doen. Maar natuurlijk is dat geen reden voor een verwijt.’
Haar moeder hertrouwde in 1952 en hervond het geluk. En ook Betsy en Gerry vonden hun draai in het leven. Maar toch, nog altijd zijn er van die dingen... ‘In kamp Reyershorst staat een gedenksteen waarop ook de naam van mijn vader staat. Mijn zus is er geweest. Ik niet. Ik kan het niet opbrengen om te lopen op de plek waar mijn vader is overleden.’
Bezittingen, die haar vader bij zich had in het concentratiekamp, waaronder een jas en een bril, zijn later in bewaring gegeven bij de stichting ‘Leven achter Prikkeldraad’. Maar op 16 november komt het even terug naar de plek van oorsprong: het is te zien bij de expositie in De Spar. Bovendien zal voorzitter Ziëck van de stichting een toespraak houden. De bijeenkomst begint om 19.30 uur.
Bron: Artikel uit De Twentsche Courant Tubantia van zaterdag 6 november 2004.