Geschiedenis Harbrinkhoek-Mariaparochie

 Het huidige Harbrinkhoek strekt zich uit over een gebied, dat al heel lang is bewoond. Getuige een duizenden jaren oud urnengrafveld uit de ijzertijd, de Laokenbelt. Gelegen rechts van de Slagenweg, ongeveer tegenover de Broekweg. Laok is een oud woord voor grens. Harbrinkhoek lag dan ook dichtbij de markengrenzen van Almelo, Vriezenveen, Geesteren en Albergen.

 Harbrinkhoek heeft zijn naam mogelijk te danken aan een havezathe met de naam Harberinck, gelegen bij het Wiegershuis aan de Haarbrinksweg 83 (jarenlang bewoond door de fam. Oude Nijhuis).  In 1368 werd het genoemd als een 'horig cynsgoed'. In 1522 was de bewoner Gert Hadulberinck.

 In de 13e eeuw was Harbrinkhoek nog een wildernis van heide, moeras en water. Slechts een enkele boerderij was in deze omgeving te vinden. Zoals het erve Lodewich, dat in 1262 al bestond. Nu gelegen aan de Almeloseweg, bewoond door de familie Lentferink, maar nog altijd wordt het erve Löwkeboer genoemd. In de 15e eeuw was het erve eigendom van het klooster van Albergen. Rond 1800 werd het boerenbedrijf eigendom van pachter Löwik, zoals met zoveel Twentse pachthoeven het geval is geweest, die uit handen van adel, kerk, klooster, rijke burger of overheid door de toenmalige pachters werden overgenomen.

 In 1777 is sprake van bewoning van het huidige adres Haarbrinksweg 111, de familie Bos betrok toen een huisje op de heide. Het boerderijtje was aan drie kanten door heide omgeven dat zich uitstrekte over een oppervlakte van tweehonderd hektare en slechts door enkele zandwegen werd doorsneden. In 1812 was het boerderijtje eigendom van de familie Bos maar het echtpaar zal er een schamel bestaan hebben gehad, zelfs de ene koe moest het bestaan rekken met wat gras dat op de bermen van de zandweggetjes groeide en wat droge heide. Nog midden 19e eeuw werd boerderijtje omgeven door een 200 hektare groot gebied van heide en vennen. Niettemin werd al in 1820 het eerste schooltje in Harbrinkhoek gebouwd, ergens aan een oude weg die liep van de Rundervoortsweg naar erve Noordegraaf (nu Alberink), in de buurt van Oude Heine's Kamp (het kadaster spreekt van een stuk grond van Frederik Agterland op 't Schoolveld).

 Eén van de oudste boerenplaatsen van Harbrinkhoek is gelegen aan de Almeloseweg 110 (nu bewoond door de fam. Alberink) en werd het erve Heining genoemd, later het erve Noordegraaf. De naam komt al voor in documenten uit 1381, waarin melding wordt gemaakt van 'die Heynemole'. De Heynemole moet een watermolen zijn geweest, want windmolens waren er in genoemd jaar nog niet in Twente. Die watermolen moet langs de Heiningsbeek, nu de Markgraven, hebben gestaan.

 De naam Boderie komt van het Bodenhuis. Op deze plek waar reeds in de 14e eeuw het erve Ten Boden (later het Bodenhuis genoemd) stond, is nu een weiland. Dat ligt tegenover het in 1861 herbouwde huis aan de Markgravenweg. Van genoemd erve is in documenten uit 1366 al sprake. In 1486 wordt het erve vermeld als eigendom van het klooster Albergen. Misschien bood het Bodenhuis huisvesting aan een koerier, die met paard- en wagen bodendiensten verzorgde voor het klooster, die wellicht de verbindingen onderhield tussen de kloosters van Sibculo en Albergen. De eerste vermelding van een bruiloft op het Bodenhuis bleek gedateerd maar 1716. Toen trad Hermanus Kroese in het huwelijk met Ludgarda Hunse. Op 28 augustus 1900, werd de boerderij door de bliksem getroffen en brandde tot de grond toe af. Ook de inboedel ging verloren, maar de twee koeien en vier jonge varkens konden worden gered. In 1995 kochten Gerrit en Thea Lansink het Bodenhuis van Herman en Gerrie Smook en noemden het erve De Boderie.

 In 1832 bestond de marke Albergen, bestaande uit het dorp Albergen en de boerschop Harbrinkhoek, uit 1000 personen. In 1857 zou de verdeling van de markengrond in de marke Albergen haar beslag krijgen. Natuurlijk wilden de grote boeren de beste stukken land. De slechtste stukken zou de kleine boer krijgen. Dat was ook het geval bij de voorgenomen verdeling van de zogenaamde 'brandgrond'. Natte heidevelden, meest begroeid met dopheide, waar men zogenaamde schadden, brandplaggen, stak voor gebruik in het vuur.

 Het gebied tussen Harbrinkhoek en Albergen, gelegen aan beide zijden van de Hagweg, noemt men 't Geziet. (komt van Geenziet: gene zijde, aan de overzijde van de Ootmarsumseweg). De naam 't Geziet is pas ontstaan ten tijde van de verdeling van de markegronden tussen 1830 en 1861. In deze jaren hebben de meeste wegen hun huidige naam gekregen.

Nagenoeg op hetzelfde tracé als de Hagweg lag eeuwenlang een weg, die vanaf het Geziet in een rechte lijn langs de school in Harbrinkhoek over de Dannenkampsweg liep. Voor het grootste deel dwars door veen en heide. Zonder twijfel zal deze weg ook gebruikt zijn door de kloosterlingen van Sibculo en Albergen tijdens hun wederzijdse bezoeken.

Het oude erve Alerinck, gelegen midden in 't Geziet , nu Hagweg 13, duikt voor het eerst op in de documenten in 1339. Ook andere boerenplaatsen in deze omgeving hebben zo'n oude of nog oudere vermelding. Een zijweg van de Hagweg is de Stamshoekweg en is genoemd naar de omgeving van het erve 'Stam' (nu bewoond door Evers). Het erve 'Stam' was een plaats, waar ten tijde van de kerkvervolging de rooms-katholieken in het geheim de mis bijwoonden in een kerkschuur. Midden 18e eeuw was het gebruik om elke 3e zondag dienst te doen in de kerkschuur, in 1779 spreekt men van de plek waar r.k. godsdienstoefeningen werden gehouden.

 Albergen wordt voor het eerst genoemd in het Werdener Hebe-register uit het jaar 933. Toen onder de naam Alberge. In de elfde eeuw was de naam Alfbergen. Een samenvoeging van het Germaanse albu wat elf betekent en berga, de Germaanse naam voor berg. Elfenberg dus. In het verslag van de bloedige strijd in de Slag bij Ane, die op 27 juli 1227 plaatsvond, sneuvelde de edelman Willem van Albergen en de al eerder genoemde ridder van Harberinck. Bisschop Otto van der Lippe trok toen ten strijde tegen de Drentse boeren, die werden aangevoerd door Rudolf van Coevorden. De bisschop en honderden van zijn zwaargeharnaste ridders sneuvelden nadat ze door de Drenthen in een moeras werden gelokt en afgemaakt.

 Nog steeds herinnert de Weemselerweg aan de havezathe die gelegen was ter hoogte van de Weemselerweg 27. De naam van de havezathe Weemselo komt reeds in 1353 voor in oude documenten, dus voor in Albergen het klooster werd gesticht. Weemselo was een kasteel, bewoond door de familie van Bevervoorde. Een kasteel, omgeven door grachten en in de richting Saasveld afgeschermd door moerassen. Op 1 april 1675 werd het kasteel door brand verwoest.

In de Middeleeuwen begonnen de woeste gronden, waar men turf stak, brandschadden en mestplaggen won en zijn vee liet grazen steeds belangrijker te worden voor het boerenbedrijf. Om die voor het 'eigen' volk te behouden, werden markengenootschappen gevormd. Die bakenden de grenzen van hun gebied af met dikke keien en verboden buitenstaanders daar turf of plaggen te winnen en vee te laten grazen, te jagen of te vissen. Voor de markengenoten werden regels opgesteld voor het gebruik van de woeste grond, om roofbouw te voorkomen. Aan het hoofd van de marke stond de markenrichter, vaak een edelman, terwijl de boerrichtter de dagelijkse leiding had, bijgestaan door de 'gezworenen'. Zo is ook de marke Albergen ontstaan die grofweg bestaat uit de dorpen Albergen en Harbrinkhoek en hun buitengebied.

 Al in 1372 werd in Albergen een nieuw gebouwde kapel met altaar en aansluitend een kerkhof geconsacreerd door de bisschop van Utrecht. Albergen kreeg ook al vroeg bekendheid door het klooster dat er werd gesticht. In het jaar 1405 werden enkele bouwmeesters naar het dorp gezonden, naar het erve Hobergen waar Hendrik Wetter een jaar later de basis legde voor het kloosterleven in Albergen en het later zo uitgebreide kloostercomplex. Men had de beschikking over zeven hektare en verwierf daarnaast ook talrijke boerderijen. Tijden van rampspoed en bloei wisselden elkaar af. De rampspoed zoals de ziektes de pest en het St. Antoniusvuur en oorlogshandelingen, roof, moord en overvallen teisterden de streek. In 1523 was de situatie op het platteland zo verontrustend, dat vele gezinnen hun boerderijen ontvluchtten, soms het vee voor zich uitdrijvend. Daarmee trok men naar hoogten in veen en moeras of naar in de uitgestrekte heidevelden uitgegraven schuilplaatsen. Veeziekten brachten boeren vaak op de rand van de afgrond of het verloren gaan van de rogge-oogst door slagregens.

In 1670 constateerde een zekere Lindeboom bij een bezoek aan Albergen dat de meeste kloostergebouwen nog wel overeind stonden maar dat de reformatie het kloosterleven inmiddels onmogelijk had gemaakt. En in 1725 werd vermeld dat het klooster door vuur was verteerd. De 'nieuwe' kerk stond vanaf 1787 in 't Klooster te Albergen. In 1790 werden de resten, waarbij de kloosterkerk, gesloopt. Albergen was weer een boerendorp.

De Tichelweg in Albergen herinnert aan de veel gedreven steenwinning in het gebied van de Ootmarsumseweg-Gravendijk naar het Kanaal NZ. In het gebied van de Tichelweg stonden vroeger veel zogenaamde veldovens, waarin stenen worden gebakken. Deze klein-industrie is nooit tot bloei gekomen, hoewel de eigenaren het wel hebben geprobeerd. Albergen was omgeven met heidevelden, moerassen en woest land. Herinneringen zijn er aan de met steenslag verharde uit 1850 daterende Ootmarsumseweg op het tracé van de huidige Hoofdstraat, van opkomst en ondergang van de Coöperatieve Aan- en verkoopvereniging van de ABTB, van de in 1916 gestichte zuivelfabriek, van de heide die het dorp omringde, van het kleinschalig boerenland.

 

Bronnen: uitgaves van de Stichting Heemkunde Albergen - Harbrinkhoek: De huizen van Albergen en hun bewoners, de kerkgeschiedenis van Albergen en omstreken en straten en wegen in Albergen en Harbrinkhoek. Mariaparochie 75 jaar: uitgegeven door het Kerkbestuur Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand.